Vliegen heeft de mens al sinds het begin van zijn bestaan beziggehouden. De ontwikkelingen door de eeuwen heen tot aan de huidige zweefvliegen zijn fascinerend.
Eén van de beste voorbeelden is het klassieke verhaal van Daidalos en Ikaros, beschreven door Ovidius. In dit verhaal ontsnappen de architect Daidalos en zijn zoon Ikaros van het eiland Kreta door het gebruik van vleugels die door Daidalos waren gemaakt uit een houten frame met daarop met was bevestigde veren. In het verhaal werkt het vliegen prima, zo goed zelfs dat Ikaros te hoog steeg en de was smolt door de zonnewarmte, waarna hij vleugellam in de zee stortte.
Er zijn vele verhalen over de pogingen van mensen om te vliegen, vaak met vruchteloos resultaat. Soms ook met verschrikkelijke afloop.
Toch gaf de mens niet op. Leonardo da Vinci hield zich later ook bezig met vliegen, hij ontwierp onder meer een parachute en een helicopter. Hij stelde ook een ornicopter voor, een mechanisme dat klapwiekt als een vogel. Hiertoe werd hij geïnspireerd door de vogels die hij observeerde. Geen van deze ontwerpen heeft hij getest en dat is maar goed ook. Zoals bij vele van zijn uitvindingen bleef het bij een paar schetsen en wat berekeningen. Desalniettemin markeren zijn ontwerpen het begin van de luchtvaart.
Pas een paar honderd jaar later werden de eerste successen geboekt. Begin 19e eeuw had Sir George Cayley een werkend model van een zweefvliegtuig gemaakt. Halverwege de 19e eeuw had hij dit verder ontwikkeld tot een bemand zweefvliegtuig.
Otto Lilienthal bestudeerde eerst verschillende vogels voor hij in 1889 begon met zijn zweefvluchten. Hij had er meer dan 2000 gemaakt toen hij in 1896 neerstortte en dodelijk gewond raakte. De aantekeningen die hij had gemaakt werden later gebruikt (en aangevuld en gecorrigeerd) door de gebroeders Wright.
De gebroeders Wright gingen begin 20e eeuw naar Kitty Hawk in Noord-Carolina met als doel een gemotoriseerd vliegtuig te maken. Dit deden ze door eerst met zweefvliegtuigen te experimenteren om de fundamenten van het vliegen te ontrafelen. Op 17 december 1903 maakten ze hun eerste gemotoriseerde vlucht met hun Flyer. Het zweefvliegen werd in die tijd vooral gezien als tussenstap naar het motorvliegen en dus betekende hun beroemde vlucht dat de zweefvliegerij voorlopig min of meer vergeten werd.
Verdrag van Versaille
De Eerste Wereldoorlog werd afgesloten met een aantal verdragen, waaronder het Verdrag van Versaille. Volgens dit verdrag mocht Duitsland zich onder meer niet meer bezighouden met gemotoriseerde luchtvaart. Omdat de Duitsers wel graag vlogen bloeide in die tijd de interesse voor het zweefvliegen weer op. Vooral de Wasserkuppe was het kloppende hart van de zweefvliegactiviteiten. Daar werd in 1920 ook de eerste zweefvliegwedstrijd gevlogen.
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) wilde het zweefvliegen ook in Nederland van de grond krijgen, en vroeg Alexander Lippisch een zweefvliegtuig te ontwerpen, de Zögling. Dit vliegtuig werd gevlogen door Van Tylen van de Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart, waarna op 7 april 1930 de Eerste Nederlandse Zweefvliegclub (E.N.Z.C.) werd oprgericht. Op 29 juni 1932 is de Arnhemsche Zweefvliegclub opgericht, die later de Gelderse Zweefvliegclub zou worden.
Tegenwoordig is het zweefvliegen wereldwijd een enthousiast beoefende tak van luchtvaart, en zweefvliegtuigen zijn uitgegroeid van experiment voor gemotoriseerde luchtvaart tot hightech toestellen, waarin de modernste ontwikkelingen in de aërodynamica en constructietechniek worden toegepast.