Deze vraag wordt vaak gesteld. Een (zweef)vliegtuig kan vliegen omdat het door de lucht beweegt. Deze lucht, waar het vliegtuig doorheen beweegt, stroomt door de beweging van het vliegtuig langs de vleugels. Vergelijkbaar met de luchtstroom die om je hand beweegt als je je hand uit het autoraam steekt tijdens het rijden. Windstil weer heeft geen invloed op het vliegen, omdat de lucht, door de beweging van het vliegtuig, een snelheid heeft tov het vliegtuig.

Er is wel effect van wind zichtbaar op de snelheid van het vliegtuig t.o.v. de grond. Als het vliegtuig tegen de wind in vliegt, is de snelheid t.o.v. de grond lager. Vliegt het met de wind mee, is de snelheid t.o.v. de grond juist groter. Als je t.o.v. de luchtstroom 100 km/h vliegt met de wind mee, van bijvoorbeeld 20 km/h, dan beweegt het vliegtuig met 120 km/h t.o.v. de grond.

Draagkracht

De vorm van een vleugel is zodanig gevormd dat de luchtstroom boven de vleugel een langere weg moet afleggen dan onder de vleugel. Hierdoor is boven de vleugel de stroomsnelheid groter en de druk dus lager dan onder de vleugel. Dit drukverschil levert een opwaartse kracht; de draagkracht. Draagkracht is tegengesteld aan de zwaartekracht en treedt op bij een luchtstroom over een oppervlak loodrecht tov de zwaartekracht. De grote lengte van de vleugels van een zweefvliegtuig geven een groot oppervlak voor veel draagkracht. Een zo laag mogelijke weerstand wordt bereikt door het zeer aerodynamische profiel van het hele vliegtuig.

Wil je meer leren over de theorie rondom de beginselen van het zweefvliegen?
Kijk dan op de website Zweefvliegopleiding.nl