DE BASIS VAN HET ZWEEFVLIEGEN

De basisprincipes van zweefvliegen zijn vergelijkbaar met gemotoriseerd vliegen. Het wordt gedaan in een echt, afgesloten vliegtuig, maar dan zonder motor.

Onze zweefvliegtuigen hebben, afhankelijk van het type, één of twee zitplaatsen. Een zweefvliegtuig is ontworpen om met zo weinig mogelijk weerstand te vliegen. Als een zweefvliegtuig gestart is in rustige lucht, naar een hoogte van zo’n 500 meter, kan het een afstand van 15 tot 20 km vliegen rond het vliegveld. Zo glijdt het vliegtuig langzaam naar beneden, vergelijkbaar met een papieren vliegtuigje dat gegooid wordt.

Een zweefvliegtuig zonder krachtige hulpmotor zal aan het begin van de vlucht eerst hoogte moeten winnen. Dit wordt gedaan met behulp van een lierkabel, of doordat het zweefvliegtuig door een sleepvliegtuig gesleept wordt: de lierstart en de sleepstart.

Met mooi weer is er vaak thermiek, een kolom warme lucht die opstijgt. Door na de start in deze thermiek te gaan cirkelen, stijgt het zweefvliegtuig ook, en wordt hoogte gewonnen. Deze hoogte kan al glijdend weer omgezet worden in afstand. Zo kan een vlieger op mooie dagen lange afstanden afleggen. Soms komt een vlieger tijdens een afstandsvlucht in een gebied zonder thermiek, en moet dan op een ander vliegveld landen, of zelfs in een weiland. Tegenwoordig zijn er veel vliegtuigen met een inklapbare motor, die men kan gebruiken om weer op Terlet terug te komen.

Alleen zweefvliegers met een brevet maken deze afstandsvluchten, én leerlingen met instructeurs in het kader van hun opleiding. Solo vliegende leerlingen blijven in het zicht van de instructeur vliegen, en zijn daardoor altijd binnen glijbereik van Terlet.

 

HOE VERLOOPT EEN ZWEEFVLIEG VLUCHT ?

Starten met een zweefvliegtuig
In Nederland is starten met de lier de meest toegepaste manier, maar de sleepstart achter een motorvliegtuig en het zelf-startende zweefvliegtuig komen steeds vaker voor. Bij alle startmethoden wordt tegen de wind in gestart, zodat de vleugels snel draagkracht ontwikkelen en er een korte startbaanlengte nodig is.

Lierstart_2Lierstart
Bij een lierstart wordt er zo’n 1 tot 1,5 km van de startplaats een lier gezet, waar 4 tot 6 kabels op trommels zitten. Deze kabels worden met een speciale auto uitgetrokken naar de startplaats. Zo’n kabel wordt aan het zweefvliegtuig vastgemaakt aan een speciale haak. Na een signaal van de startplaats wordt de kabel op de lier snel ingelierd, zodat het zweefvliegtuig vooruit wordt getrokken en opstijgt tot zo’n 500 meter. Als het vliegtuig boven de lier is ontkoppelt de vlieger in de cockpit de lierkabel. Als alle kabels zijn gebruikt om zweefvliegtuigen te laten starten worden deze opnieuw uitgereden naar de startplaats, en kunnen de volgende vliegtuigen starten.

sleepstart_6Sleepstart
Bij een sleepstart wordt een zweefvliegtuig door een motorvliegtuig  getrokken. Het voordeel ten opzichte van een lierstart is dat het zweefvliegtuig op grotere hoogte kan worden afgezet, en ook op een bepaalde plek. Ook kan een zweefvliegtuig over langere afstanden achter het motorvliegtuig worden getrokken.

Motorzwever_1Zelf-startend zweefvliegtuig
Tegenwoordig zijn er ook zweefvliegtuigen met een uitklapbare motor, achter de cockpit in de
romp, deze dient om in geval van verslechterde weersomstandigheden toch op een vliegveld te kunnen landen. Sommige van de motoren zijn zo krachtig dat een zweefvliegtuig er zelf mee op kan stijgen. Na de start wordt de motor ingeklapt en wordt er normaal gevlogen.

Hoe ziet een zweefvlucht eruit?
’s Morgens tussen 08.30 en 09.00 uur verzamelt iedereen zich in het clubhuis. Na de briefing wordt alles naar de strip gebracht: de vliegtuigen uit de hangaar of in de aanhangers, de starttoren en de kabeltruck. De lieren worden opgesteld. Iedere vliegdag wordt elk toestel geïnspecteerd. Daarna wordt het vliegtuig ingevlogen. Daarna is het tijd om het vliegtuig te gebruiken voor de normale vluchten.

De start
Iedere vlieger doet de cockpitcheck. Als de startbaan vrij is wordt er een kabel aangehaakt. Als de vlieger klaar is geeft hij een ‘duim omhoog’ teken, en de tiploper geeft een signaal aan de starttoren. Die geeft dan aan de lier door dat er gestart kan worden. Als de kabel strak is geeft de lierist gas bij, en het zweefvliegtuig versnelt. In een paar seconden komt het vliegtuig los van de grond. Tijdens de start stuurt de piloot met de knuppel, zodat het toestel rustig klimt. Binnen een minuut ben je op zo’n 500 meter hoogte! Dan stopt de lierist met gas geven.  De vlieger ontkoppelt de kabel en het vliegtuig zweeft en de piloot bestuurt volledig het vliegtuig!

De vlucht
Vanaf nu bestuurt de piloot het vliegtuig als ieder ander vliegtuig het enige verschil t.o.v een motorvliegtuigje is dat het langzaam zijn hoogte kwijtraakt. Om te kunnen blijven vliegen gaat de vlieger op zoek naar thermiek,  stijgende warme lucht. Een piloot kijkt naar de wolkenvorming, naar het landschap onder zich en naar vogels. Zodra de vlieger thermiek heeft gevonden gaat hij hierin draaien. Een thermiekbel is immers een kolom opstijgende lucht, en je wilt daarvan profiteren. Ben je in je eerste bel tot zo’n 1200 meter gestegen dan kan je ruwweg een minuut of 30 vliegen voordat je een volgende thermiekbel nodig hebt en vlieg je op je gemak naar Apeldoorn of Arnhem.  Met goede thermiek kan een zweefvliegtuig uren achter elkaar vliegen!

De landing
Om te landen zorgt de piloot dat hij op ongeveer 220 meter op het circuit aansluit, dit is een vaste aanvliegroute voor de landingsbaan. De piloot zorgt dat hij recht voor het veld uitkomt: de final. Op dit laatste stuk regelt hij met remkleppen de hoogte. Als hij vlak boven de grond is trekt hij voorzichtig de neus van het vliegtuig iets omhoog, hij blijft dan zo dicht mogelijk boven de grond vliegen. De snelheid loopt langzaam terug en het wiel raakt de grond. Het toestel rolt uit en de vlucht zit erop…